hen / hun / ze
Om naar personen te verwijzen, is na een voorzetsel hen het aan te bevelen voornaamwoord, niet hun: voor hen, aan hen, met hen, door hen. Na een voorzetsel kan ook het onbeklemtoonde voornaamwoord ze gebruikt worden om naar personen (of naar zaken) te verwijzen: voor ze, aan ze, met ze, door ze. De combinaties met ze zijn informeler dan die met hen.
Als er geen voorzetsel voorafgaat, wordt de keuze tussen hen of hun bepaald door de functie van het persoonlijk voornaamwoord in de zin. Doordat daar vaak twijfel over bestaat, is het in gesproken taal moeilijk om het traditionele onderscheid tussen hen en hun vol te houden. Bij twijfel kunt u het best hen kiezen. Ook het onbeklemtoonde voornaamwoord ze is heel gewoon om naar personen te verwijzen (ik heb hen / ze gezien). Ze is informeler dan hen en hun.
In verzorgde schrijftaal wordt met de functie nog iets meer rekening gehouden. Het belangrijkste verschil daarbij is het onderscheid tussen een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp. Voor een lijdend voorwerp gebruiken we hen. In dat geval kan hen niet vervangen worden door een combinatie met een voorzetsel. Voor een meewerkend voorwerp is hun het correcte voornaamwoord. In dat geval kan hun vervangen worden door het voorzetsel aan in combinatie met hen.
lijdend voorwerp |
|
meewerkend voorwerp |
|
Taaladvies.net
→ Hen / hun (algemeen)
→ Hen, hun / ze (verwijzing naar personen)
→ Hen, hun / ze (verwijzing naar zaken)